Artefact maakt het onzichtbare zichtbaar

Wat doen wij

Ons archeologisch erfgoed is (planologisch) beschermd. Indien u een plan wil ontwikkelen is de kans aanwezig dat de bevoegde overheid eist dat u een archeologisch (voor)onderzoek laat uitvoeren in het kader van de omgevingsvergunning, bestemmingsplanwijziging of ontgrondingenvergunning.

Een onderbouwing waarom archeologisch onderzoek al dan niet noodzakelijk is, een risicoanalyse of een overleg met de bevoegde overheid? Geen probleem, wij helpen u met plezier. Zowel bij startende als lopende projecten en bij kleine of grote opdrachten. Vanaf het eerste gesprek zorgen wij voor duidelijk en pragmatisch advies en indien dat noodzakelijk blijkt: met archeologisch onderzoek. Zo ontzorgen wij u van A tot Z. Nieuwsgierig of archeologisch onderzoek in uw plangebied noodzakelijk is?

Bel of mail ons, wij zoeken het geheel vrijblijvend voor u uit.

Artefact is van alle markten thuis.

Wij verzorgen een compleet dienstenpakket op het gebied van archeologie:

Your Title Goes Here

Your content goes here. Edit or remove this text inline or in the module Content settings. You can also style every aspect of this content in the module Design settings and even apply custom CSS to this text in the module Advanced settings.

Bureauonderzoek

De eerste stap in het archeologisch proces is altijd een bureauonderzoek. Aan de hand van veel verschillende bronnen (geologie, bodem, historie, cartografie, AHN, luchtfotografie, bekende/verwachte archeologische vindplaatsen etc.) wordt een archeologisch verwachtingsmodel voor uw plangebied opgesteld. Hierin wordt beargumenteerd of, en zo ja welke, archeologische vindplaatsen worden verwacht en op welke diepte. 

Ook recente bronnen worden daarbij gebruikt: zo wordt tevens nagegaan of de bodem (en daarmee ook mogelijke vindplaatsen) niet eerder zijn verstoord door bijvoorbeeld ontgrondingen, bouw- of saneringswerkzaamheden.

Indien er geen vindplaatsen worden verwacht dan eindigt het proces. Indien er wel een verwachting bestaat dat er  vindplaatsen zijn, dan wordt een inventariserend veldonderzoek uitgevoerd. 

Inventariserend Veldonderzoek

Het doel van het inventariserend veldonderzoek is het toetsen van het archeologisch verwachtingsmodel in het veld. Dat kan door middel van boringen (IVO-OVERIG) en/of het graven van proefsleuven (IVO-PROEFSLEUVEN). Daarbij kunnen, maar dat hoeft niet altijd, verschillende fasen worden doorlopen.

In de Provincie Zeeland wordt in 95% van de gevallen het bureauonderzoek gecombineerd met een verkennend onderzoek door middel van boringen. Tijdens de verkennende fase wordt het oude landschap in kaart gebracht en bepaald of er vindplaatsen kunnen zitten. Meestal kan de bevoegde overheid op basis van dit onderzoeksrapport al een besluit nemen: uw bouwlocatie wordt vrijgegeven voor verdere ontwikkeling of men wil nader archeologisch onderzoek.

Als er nog geen onderbouwd besluit kan worden genomen dan wordt de karterende fase uitgevoerd: in die delen van het plangebied waar vindplaatsen kunnen zitten, wordt onderzocht of die er daadwerkelijk zijn. In de waarderende fase wordt de fysieke en inhoudelijke kwaliteit van de vindplaats beoordeeld. In de praktijk vinden de karterende en de waarderende fase gelijktijdig plaats.

Booronderzoek

Tijdens het verkennend booronderzoek wordt het gehele plangebied door middel van boringen onderzocht. In een regelmatig grid (circa 8 boringen per hectare) worden de boringen handmatig uitgevoerd. Hiermee worden de verschillende bodemlagen in kaart gebracht en wordt bepaald of, en binnen welke delen van het plangebied, er nog vindplaatsen te verwachten zijn. Deze methode laat toe om op een relatief goedkope en snelle manier kansarme zones uit te sluiten en kansrijke gebieden aan te merken. Bovendien is de impact op de bodem beperkt: de boordiameter is niet groter dan 7 cm en de boorgaten worden netjes dichtgemaakt.

Indien u binnen de kansrijke gebieden de bodem gaat verstoren tot op de diepte waar de mogelijke vindplaatsen worden verwacht, dan kan de bevoegde overheid besluiten dat een nader karterend en/of waarderend onderzoek noodzakelijk is. Afhankelijk van de kenmerken van de vindplaats kan dat door middel van karterende/waarderende boringen of proefsleuvenonderzoek

Bij het karterend booronderzoek wordt enkel het kansrijke deel van het plangebied verder onderzocht, specifiek om te bepalen of er een vindplaats zit. Deze kan bijvoorbeeld herkend worden aan het voorkomen van vuursteen, aardewerkscherven, baksteenpuin of houtskool. Om de trefkans te verhogen wordt het boorgrid verdicht. Dit betekent dat er meer boringen worden uitgevoerd, dikwijls met een grotere diameter maar enkel tot op de diepte waar de archeologische vindplaats wordt verwacht. Een deel van de opgeboorde grond wordt soms gezeefd. Indien een vindplaats wordt vastgesteld wordt tijdens de waarderende fase, die dikwijls gelijktijdig wordt uitgevoerd, bepaald of de vindplaats kan worden begrensd en voldoende fysieke en inhoudelijke kwaliteit heeft. Die informatie is van belang zodat de bevoegde overheid een weloverwogen (selectie)besluit kan nemen: het vrijgeven van uw bouwlocatie voor verdere ontwikkeling, fysiek beschermen (bijv. iets minder diep funderen, ophogen of een beetje verplaatsen van de nieuwbouw) of, indien dat niet mogelijk of wenselijk is: een opgraving 

Oppervlaktekartering

Indien vindplaatsen kort onder de oppervlakte worden verwacht en deze jaar na jaar worden aangeploegd dan is een oppervlaktekartering een beproefde methode. Hierbij wordt de (niet begroeide) akker systematisch afgelopen waarbij alle archeologische indicatoren (bijv. aardewerkscherven, baksteenbrokjes, metaal, dierlijk bot) worden verzameld en ingemeten met GPS. Opmerkelijke concentraties aan vondstmateriaal kan zo uitwijzen waar vindplaatsen voorkomen.

Geofysisch Onderzoek

Indien de terreinomstandigheden dat toelaten kan geofysisch onderzoek worden uitgevoerd. Hierbij wordt het terrein systematisch gescand met bodemsensoren waarbij gezocht wordt naar ‘afwijkingen’ in de bodem. Een oude fundering of opgevulde gracht geven bijvoorbeeld een ander signaal dan de natuurlijke bodem. De patronen in die afwijkingen laten toe archeologische structuren zoals een kasteel(terrein) of huisplaats te herkennen.  Afhankelijk van de diepteligging en de kenmerken van de verwachte vindplaats kan gebruikt gemaakt worden van grondradar, weerstandsmetingen of EMI (elektromagnetische inductie). Deze methode heeft als voordeel dat vrij snel grote oppervlaktes kunnen worden onderzocht en dat, zonder graafwerk, reeds een goed beeld van de ondergrond en de daarin aanwezige vindplaatsen kan worden verkregen.

Proefsleuven Onderzoek

Een andere manier om te bepalen of er vindplaatsen in de bodem aanwezig zijn is het inventariserend veldonderzoek door middel van proefsleuven. Sommige vindplaatsen laten zich namelijk niet opsporen met booronderzoek. Indien de bodemgesteldheid en de kenmerken van de verwachte vindplaats dat vereisen, wordt een proefsleuvenonderzoek uitgevoerd. Hierbij worden in een vooraf bepaald patroon twee tot vier meter brede sleuven gegraven verspreid over het terrein. De lengte varieert van vier tot soms enkele tientallen meter, afhankelijk van de grootte van het plangebied. Het aantal sleuven is afhankelijk van de oppervlakte van het te onderzoeken terrein, vaak wordt een dekkingsgraad van vijf tot tien procent gehanteerd.

De proefsleuven worden gegraven met een graafmachine en de archeologen kijken of er archeologische resten aanwezig zijn, bijvoorbeeld funderingen, kuilen, greppels of concentraties met vondstmateriaal. Dit wordt gedocumenteerd maar verder worden de resten zoveel mogelijk in de bodem bewaard. Na documentatie worden de sleuven weer netjes dichtgemaakt.

Het primaire doel is immers om te bepalen of er vindplaatsen zitten (karterende fase) en waar/hoe diep deze zitten (begrenzen in oppervlakte en diepte) en wat de inhoudelijke en fysieke kwaliteit daarvan is (waarderende fase). Deze fasen worden gecombineerd uitgevoerd tijdens één onderzoek.

Een verkennend proefsleuvenonderzoek, waarbij zonder voorafgaand booronderzoek proefsleuven worden gegraven in het gehele plangebied, wordt in de Provincie Zeeland niet vaak uitgevoerd. Dat komt omdat de bodem in Zeeland een gelaagde opbouw kent waardoor vindplaatsen soms afgedekt zijn onder een (meters)dik pakket klei. Dat maakt dergelijk onderzoek ingrijpender en duurder. Daarom wordt het vaak pas ingezet in de karterende fase, nadat booronderzoek heeft uitgewezen dat in een bepaald deel van het plangebied een vindplaats aanwezig kan zijn. Bij uitzondering is een verkennend proefsleuvenonderzoek in het volledige plangebied de meest aangewezen en effectieve methode: bijvoorbeeld indien de vindplaatsen zich direct onder het maaiveld bevinden op de top van een kreekrug of dekzandrug. 

Het product van een proefsleuvenonderzoek is hetzelfde als bij een booronderzoek: een rapport met daarin de resultaten van het onderzoek. Hierbij wordt aangegeven of er een vindplaats zit, in welk deel van uw plangebied en hoe diep. Daarbij wordt ook beargumenteerd of de vindplaats waardevol is (is deze goed bewaard en biedt deze voldoende inhoudelijke meerwaarde). Dit leidt tot een onderbouwd advies: vrijgeven (van een deel) van het plangebied, fysiek behoud door (beperkte) planaanpassing of indien dat niet mogelijk of wenselijk is: een opgraving (zie verder). Op basis hiervan neemt de bevoegde overheid een besluit.

Voorafgaand aan elke vorm van gravend onderzoek moet eerst een programma van eisen worden opgesteld.

Programma van Eisen

Voorafgaand aan elke vorm van gravend onderzoek moet een programma van eisen (PVE) worden opgesteld. Hierin worden de eisen en voorwaarden aan het onderzoek beschreven. Wat moet er worden onderzocht en op welke manier, welke vragen moeten worden beantwoord en welke samenstelling heeft het onderzoeksteam? Ook randvoorwaarden worden daarin soms opgenomen, zoals bijvoorbeeld beperkingen door bodemvervuiling, de staat waarin het terrein moet worden opgeleverd, uitvoeringstermijnen enzovoort

Het PVE moet voorafgaand aan het veldwerk altijd worden beoordeeld, goedgekeurd en vastgesteld door de bevoegde overheid. Het PVE biedt op die manier voor elke betrokken partij (opdrachtgever, archeologisch onderzoeksbureau en bevoegde overheid) een duidelijk kader zodat iedereen weet wat er verwacht kan worden.

In het PVE worden ook kengetallen opgenomen in een overzichtelijke staat (het aantal vierkante meter, het aantal onderzoeksvlakken, de verwachte hoeveelheid vondstmateriaal). Zo kan u een heldere offerte opvragen en krijgt u een goed inzicht in de te verwachten kosten.

Opgraving

Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is behoud in situ: dat betekent dat vindplaatsen in de bodem behouden blijven. Op die manier wordt ons archeologisch erfgoed bewaard voor de toekomst. Indien tijdens het vooronderzoek behoudenswaardige vindplaatsen worden vastgesteld en deze niet in de bodem behouden kunnen blijven, bijvoorbeeld omdat u uw bouwplannen niet kan of wil aanpassen, dan kan de bevoegde overheid besluiten dat de vindplaats ex situ behouden moet blijven. Met andere woorden, u wordt verplicht een opgraving te laten uitvoeren zodat de archeologische resten worden vastgelegd en het vondstmateriaal wordt geborgen. 

Een opgraving gebeurt grotendeels op dezelfde manier als een proefsleuvenonderzoek. Met een graafmachine wordt een opgravingsput aangelegd waarbij alle archeologische sporen worden ingetekend, gefotografeerd en beschreven. Daarbij wordt ook vondstmateriaal zoals aardewerk, glas, metaal, dierlijk bot maar ook leer, hout en zaden verzameld.

Nadat alle resten zijn gedocumenteerd kunnen de bouwwerkzaamheden starten. Het werk van de archeoloog is dan echter nog niet klaar. Nu begint een grondige analyse van de gedocumenteerde sporen en worden de vondsten gewassen, gedroogd en door specialisten onderzocht. Dat leidt tot deelrapporten van verschillende specialisten die door de archeoloog worden samengebracht en geïnterpreteerd in één eindrapport. Op die manier wordt het (historisch) verhaal van uw bouwlocatie verteld en blijft (de informatie over) de vindplaats behouden voor de toekomst.

Helemaal klaar is de archeoloog pas nadat hij/zij alle vondsten en documentatie heeft overgedragen aan het Zeeuws Archeologisch Depot. Daar worden alle vondsten bewaard, als studiemateriaal voor toekomstige wetenschappers maar ook als onuitputtelijke schatkamer voor musea en tentoonstellingsmakers.

Is uw bouwlocatie volledig bebouwd, vervuild, moet er gesaneerd worden, zijn er mogelijk explosieven of is de toegankelijkheid op een andere manier een probleem? Lees dan verder bij Archeologische begeleiding.

Voorafgaand aan elke vorm van gravend onderzoek moet eerst een programma van eisen worden opgesteld.

Een archeologische opgraving is niet enkel een opgave, het biedt ook kansen! Misschien wilt u opportuniteiten zoals media aandacht, historische verbeelding in uw project, publieksboekjes en rondleidingen voor omwonenden, relaties of toekomstige bewoners benutten? We denken graag met u mee!

Archeologische begeleiding

Indien de bevoegde overheid besluit dat een vindplaats moet worden opgegraven maar de locatie is niet toegankelijk of er zijn andere redenen waarom dit niet mogelijk is, dan kan zij besluiten dat de opgraving onder de noemer archeologische begeleiding mag plaatsvinden. Dit betekent dat de sloop/bouw/saneringswerkzaamheden hand in hand gaan met het archeologisch onderzoek. De civiele aannemer voert het graafwerk uit maar in nauwe samenwerking met de archeologen. Dit betekent dat de archeologische resten tijdens het civiele werk worden gedocumenteerd, net zoals bij een opgraving en soms met het in acht nemen van beperkende voorwaarden. Hoewel de protocollen voorschrijven dat deze onderzoeksvorm slechts bij uitzondering mag worden toegepast komt het in de praktijk vaker voor. Het ‘werk met werk maken’ biedt soms ook praktische voordelen. Een goede afstemming en samenwerking met de civiele aannemer is daarbij van groot belang. Daarom moeten alle eisen en beperkingen goed worden vastgelegd in het programma van eisen, net zoals bij een regulier onderzoek. 

Nadat het veldwerk is afgerond volgt hetzelfde proces als bij een reguliere opgraving, resulterend in een eindrapport.

Voorafgaand aan elke vorm van gravend onderzoek moet eerst een programma van eisen worden opgesteld.

Fysiek Beschermen

Het uitgangspunt van de Erfgoedwet is behoud in situ: dat betekent dat vindplaatsen in de bodem behouden blijven. Indien tijdens het vooronderzoek behoudenswaardige vindplaatsen worden vastgesteld in uw plangebied zullen wij u in eerste instantie adviseren om de mogelijkheden tot behoud te bekijken. Waarom? Omdat op die manier ons archeologisch erfgoed wordt bewaard voor de toekomst. Bovendien kost het uitvoeren van een opgraving u tijd en geld. Dat vermijdt u wanneer u kiest voor het fysiek beschermen en het nemen van beheersmaatregelen. Afhankelijk van het te ontwikkelen gebied bieden zich diverse mogelijkheden aan: ophogen, beperken van de ontgravingsdiepte of zetting, alternatieve funderingswijzen, schuiven met gebouwen en groenvoorzieningen. Wij adviseren u graag!

Wilt u dat niet of is dat niet mogelijk dan zal de vindplaats moeten worden opgegraven.

Infographic: wat doet Artefact?

Artefact Schema wat doen wij?